Publicatie Hoofdpijn in de internationale cohortstudie over het gebruik van de mobiele telefoon en de gezondheid (COSMOS) in Nederland en het Verenigd Koninkrijk

Ontdek alle publicaties

Publicatie - Gezondheid

Traini, E., Smith, R.B., Vermeulen, R. et al.

In deze studie onderzochten de onderzoekers het verband tussen langdurig gebruik van mobiele telefoons en het risico op hoofdpijn.

Hiervoor gebruikten ze de gegevens van de Europese prospectieve cohortstudie, COSMOS. Deze cohort bestaat uit aanvankelijk gezonde mensen die gedurende een bepaalde periode zijn gevolgd om te kijken of er hoofdpijn optreedt (of niet). De onderzoekers gebruikten de gegevens van dit cohort voor Nederland en het Verenigd Koninkrijk. De deelnemers kregen drie maanden voor de start van het onderzoek vragen over het gebruik van de mobiele telefoon: beltijd per week, gebruik van een handsfreekit, geschreven berichten (sms), gebruik van verschillende mobiele telefoons. Ook de gesprekstijd via een vaste telefoon werd opgenomen. Voor hun analyses hebben de onderzoekers rekening gehouden met het feit dat de gegevens over het gebruik van mobiele telefoons zelfgerapporteerd waren en daarom onnauwkeurig konden zijn als gevolg van een recall bias, die zich kan voordoen als de deelnemers hun gebruik niet nauwkeurig herinneren en informatie geven die niet met de werkelijkheid strookt, wat vaak het geval is wanneer mensen een ziekte krijgen, bijvoorbeeld hersenkanker in dit geval, en in hun verleden zoeken naar de oorsprong van deze kanker. In dit voorbeeld zien we een overschatting van het gebruik van de mobiele telefoon. Deze onnauwkeurigheid leidt dan weer tot onnauwkeurigheden bij de beoordeling van de blootstellingsniveaus. Om de blootstelling beter te kunnen beoordelen, werden de gebruiksgegevens van de mobiele operatoren (aantal en duur van de gesprekken) voor dezelfde periode verzameld. Deze gegevens waren echter slechts beschikbaar voor 3% van de deelnemers uit Nederland en voor 58% uit het Verenigd Koninkrijk. Er werd ook rekening gehouden met de gesprekstijd met een handsfreekit, omdat de afstand tussen de telefoon en het hoofd de blootstellingsniveaus ter hoogte van het hoofd verlaagt. Vervolgens berekenden ze de dosis EMV die de deelnemers kregen en categoriseerden ze de deelnemers in vier categorieën van blootstelling: zeer laag, laag, matig en hoog. De referentiecategorie die voor de vergelijkingen werd gebruikt , is "lage" blootstelling. Ten slotte werden de schriftelijke berichten (sms’en) die een zeer lage blootstelling weerspiegelen door de onderzoekers in overweging genomen. De deelnemers werden gerangschikt op basis van het aantal verzonden sms’en: laag, matig, hoog.

Ten slotte werden de wekelijkse hoofdpijn, ernstige wekelijkse hoofdpijn, dagelijkse hoofdpijn alsook de medische diagnose van migraine door de deelnemers zelf gemeld, aan het begin van de studie en tijdens de follow-up. Om vast te stellen of de hoofdpijn ernstig was of niet, gebruikten de onderzoekers een score die de impact van de hoofdpijn op het dagelijkse leven meet (werk/school, sociale interactie, enz.).

In de analyses werd rekening gehouden met storingsfactoren zoals geslacht, leeftijd, land, opleidingsniveau, alcoholverbruik, hoge bloeddruk, enz. Die factoren zijn parameters die een invloed zouden kunnen hebben op het opduiken van de hoofdpijn en dus op de resultaten.

In totaal werden 78.437 deelnemers opgenomen waarvan de meerderheid vrouwen waren (73,1%). De deelnemers uit Nederland meldden kortere beltijden dan de deelnemers uit het Verenigd Koninkrijk. Van de 66.858 deelnemers die aan het begin van de follow-up geen hoofdpijn hadden, meldden tijdens de follow-up 8,2% dat ze wekelijks hoofdpijn hadden en 0,6% dagelijkse hoofdpijn. 1660 deelnemers onder degenen die de impactscore op het dagelijkse leven hadden ingevuld, hadden ernstige hoofdpijn. Van de 53.576 personen zonder migraine bij aanvang van de studie werden er 1.812 gediagnosticeerd met migraine bij de follow-up.

De onderzoekers zagen een licht verhoogd risico op wekelijkse hoofdpijn wanneer ze de gesprekstijd en geschreven berichten (sms’en) combineerden. In de analyses van louter de gesprekstijd werd echter geen duidelijke trend waargenomen tussen het optreden van de hoofdpijn en de toename van de gesprekstijd. De onderzoekers zagen daarentegen een verhoogd risico op wekelijkse hoofdpijn bij de deelnemers in de categorie "hoog" wat betreft het verzenden van sms-berichten, met een duidelijke trend tussen de toename van het optreden van de hoofdpijn en de toename van het verzenden van sms-berichten. De onderzoekers herinneren echter eraan dat het verzenden van sms’en als een zeer lage blootstelling wordt beschouwd. De resultaten van de studie suggereren daarom dat er andere factoren zijn buiten de blootstelling aan RF-EMV bij het optreden van hoofdpijn.

Deze studie is van goede kwaliteit, ook al kunnen we een aantal beperkingen vaststellen, die overigens door de onderzoekers worden genoemd. De gebruikte blootstellingsgegevens zijn geen reële blootstellingsgegevens, hoewel de onderzoekers hebben geprobeerd dit probleem te verhelpen door de gebruiksgegevens bij de mobiele operatoren te verzamelen. Daarnaast is het Nederlandse cohort niet representatief voor de algemene bevolking. Tot slot werd er geen informatie verzameld over de symptomen tussen het begin van de studie en het tijdstip van de follow-up, hoewel de symptomen tussen deze twee momenten verschillend kunnen zijn geweest.

Tot slot blijkt uit de resultaten van deze studie dat er een verband bestaat tussen het gebruik van mobiele telefoons en hoofdpijn/migraine, vooral als de gebruiker veel sms-berichten verzendt. Andere factoren dan blootstelling aan EMV lijken echter aan de basis te liggen van hoofdpijn/migraine.

Deze resultaten komen overeen met die van een recente studie van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) waaruit blijkt dat er geen verband bestaat tussen blootstelling aan RF-EMV en hoofdpijn of migraine.